Lessen
Aantal vragen: 20
Goed: 0
Fout: 0

het ouderlijk huis:

  • Het huis waar je ouders wonen en waar je opgroeit.
  • Een kort verhaal, meestal over een leuke gebeurtenis uit iemands leven.
  • Een schema, vaak in de vorm van een boom, waarin je kunt zien van wie je afstamt.

de traditie:

  • De naam waarmee je aangesproken wordt, vaak een afkorting van je officie?le naam.
  • Een boek waarin iemand zijn eigen leven beschrijft.
  • Een gewoonte of een gebruik dat van ouders op kinderen overgaat.

het familiewapen:

  • Een kort verhaal, meestal over een leuke gebeurtenis uit iemands leven.
  • Een figuur, meestal in de vorm van een versierd schild, waaraan je een familie herkent.
  • Een schema, vaak in de vorm van een boom, waarin je kunt zien van wie je afstamt.

de kennisgeving:

  • De mededeling, de bekendmaking.
  • Een kort verhaal, meestal over een leuke gebeurtenis uit iemands leven.
  • De deeltjes in de cellen die ervoor zorgen dat erfelijke eigenschappen van ouders overgaan op de kinderen.

adopteren:

  • Het kind van een ander in je gezin opnemen, waardoor het volgens de wet jouw kind wordt.
  • Oorspronkelijk familie van iemand zijn.
  • De mededeling, de bekendmaking.

de zwager:

  • Iemand die vroeger heeft geleefd en van wie je oorspronkelijk familie bent.
  • De broer van degene met wie je getrouwd bent. Of de man met wie jouw broer of zus getrouwd is.
  • De zorg voor kinderen die niet bij hun eigen ouders kunnen wonen en tijdelijk in een ander gezin wonen.

afstammen:

  • Oorspronkelijk familie van iemand zijn.
  • De mededeling, de bekendmaking.
  • Een gewoonte of een gebruik dat van ouders op kinderen overgaat.

het gezinsleven:

  • Iemand die wettelijk verantwoordelijk is voor een kind, vaak in plaats van de eigen ouders.
  • Het verwant-zijn, familie van elkaar zijn.
  • Het dagelijks leven in het gezin.

aangetrouwd:

  • Bij een familie horen, doordat je met iemand van die familie getrouwd bent.
  • Iemand die wettelijk verantwoordelijk is voor een kind, vaak in plaats van de eigen ouders.
  • De broer van degene met wie je getrouwd bent. Of de man met wie jouw broer of zus getrouwd is.

hecht:

  • Het dagelijks leven in het gezin.
  • Als je een sterke band met elkaar hebt.
  • Oorspronkelijk familie van iemand zijn.

de autobiografie:

  • De zus van degene met wie je getrouwd bent.
  • Een boek waarin iemand zijn eigen leven beschrijft.
  • Iemand die wettelijk verantwoordelijk is voor een kind, vaak in plaats van de eigen ouders.

de genen:

  • Een figuur, meestal in de vorm van een versierd schild, waaraan je een familie herkent.
  • De zorg voor kinderen die niet bij hun eigen ouders kunnen wonen en tijdelijk in een ander gezin wonen.
  • De deeltjes in de cellen die ervoor zorgen dat erfelijke eigenschappen van ouders overgaan op de kinderen.

de stamboom:

  • De zorg voor kinderen die niet bij hun eigen ouders kunnen wonen en tijdelijk in een ander gezin wonen.
  • Een schema, vaak in de vorm van een boom, waarin je kunt zien van wie je afstamt.
  • Een kort verhaal, meestal over een leuke gebeurtenis uit iemands leven.

de anekdote:

  • Bij een familie horen, doordat je met iemand van die familie getrouwd bent.
  • Iemand die wettelijk verantwoordelijk is voor een kind, vaak in plaats van de eigen ouders.
  • Een kort verhaal, meestal over een leuke gebeurtenis uit iemands leven.

de pleegzorg:

  • Het huis waar je ouders wonen en waar je opgroeit.
  • De broer van degene met wie je getrouwd bent. Of de man met wie jouw broer of zus getrouwd is.
  • De zorg voor kinderen die niet bij hun eigen ouders kunnen wonen en tijdelijk in een ander gezin wonen.

de voogd:

  • De zus van degene met wie je getrouwd bent.
  • Iemand die wettelijk verantwoordelijk is voor een kind, vaak in plaats van de eigen ouders.
  • Iemand die vroeger heeft geleefd en van wie je oorspronkelijk familie bent.

de roepnaam:

  • Een kort verhaal, meestal over een leuke gebeurtenis uit iemands leven.
  • De naam waarmee je aangesproken wordt, vaak een afkorting van je officie?le naam.
  • Het verwant-zijn, familie van elkaar zijn.

de voorouder:

  • Iemand die vroeger heeft geleefd en van wie je oorspronkelijk familie bent.
  • De zus van degene met wie je getrouwd bent.
  • De mededeling, de bekendmaking.

de verwantschap:

  • Het verwant-zijn, familie van elkaar zijn.
  • De naam waarmee je aangesproken wordt, vaak een afkorting van je officie?le naam.
  • Het kind van een ander in je gezin opnemen, waardoor het volgens de wet jouw kind wordt.

de schoonzus:

  • Een boek waarin iemand zijn eigen leven beschrijft.
  • De zus van degene met wie je getrouwd bent.
  • De deeltjes in de cellen die ervoor zorgen dat erfelijke eigenschappen van ouders overgaan op de kinderen.